Jenever vindt zijn oorsprong in Nederland en België, waar het al eeuwenlang wordt geproduceerd. Het begon als een geneesmiddel, omdat men geloofde dat de jeneverbes genezende krachten had. In de 16e eeuw begon men in Nederland met het stoken van deze drank, en het werd al snel populair als een verfrissende borrel. De drinkcultuur van jenever heeft zich door de jaren heen verspreid, en het werd een belangrijk onderdeel van de lokale tradities.
Jenever wordt vaak geserveerd in een klein, breekbaar glaasje, meestal de 'jeneverkruiken' genoemd. Het kan puur worden gedronken, maar ook met een klein beetje tonic of in een cocktail. Traditioneel wordt jenever soms vergezeld door een borrelhapje, zoals een zuur haring, om de smaak te complementeren. Dit maakt het een sociaal drankje dat vaak gezamenlijk wordt genoten.
Er zijn verschillende soorten jenever - zoals jonge en oude jenever - omdat elke soort zijn eigen unieke productieproces en ingrediënten heeft. Jonge jenever heeft een mildere smaak en bevat meestal minder moutwijn, terwijl oude jenever een rijkere, vollere smaak heeft door de langere rijping en meer moutwijn. Dit verschil zorgt ervoor dat er voor iedereen wel een smaak te vinden is die past bij hun voorkeur.
Jenever is een veelzijdige drank en kan goed samengaan met verschillende gerechten. Het wordt vaak geserveerd bij borrelhapjes zoals kaas, worst, of zelfs olijven. Daarnaast harmoniseert het ook mooi met hartige gerechten zoals stamppot of een stevige zuurkoolschotel. De sterke smaak van jenever kan de smaken van deze gerechten mooi aanvullen en versterken.
Er zijn verschillende soorten jeneverbessen, maar de belangrijkste is de gewone jeneverbess (Juniperus communis), die de basis vormt voor de meeste soorten jenever. De bessen geven de karakteristieke smaak en geur aan de drank. Andere soorten jeneverbessen kunnen ook worden gebruikt, maar hun invloed op de uiteindelijke smaak is vaak subtieler. De mate waarin de bessen worden gebruikt, heeft een grote impact op de smaakbeleving van jenever.