Frik is een woord dat waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in de 17e eeuw en bedoeld was om een leraar of iemand die in de onderwijssector werkte aan te duiden. Het heeft door de jaren heen verschillende betekenissen gekregen, maar blijft vooral een informele term die in bepaalde streken wordt gebruikt.
In de Nederlandse taal zie je frik vaak in informele gesprekken, meestal als een humoristische of soms zelfs sarcastische verwijzing naar iemand die te precies of pietepeuterig is. Het kan ook worden gebruikt om iemand te beschrijven die overdreven kritisch is, vooral in de context van onderwijs of leren.
In de Vlaamse cultuur kan frik een stukje amusementswaarde hebben. Mensen gebruiken het vaak niet alleen als beschrijving maar ook in een komische context. Bijvoorbeeld, in een gesprek tussen vrienden kan men zeggen: "Hij gaat zeker weer de frik uithangen met zijn gedetailleerde uitleg!"
Frik kan in verschillende vormen voorkomen, zoals 'frik' in de zin van een leraar, maar ook als bijvoeglijk naamwoord. Daarnaast duikt het soms op in samenstellingen en uitdrukkingen die verwijzen naar bekrompenheid of stijfheid, bijvoorbeeld als iemand te veel nadruk legt op regels en protocollen.
Je kunt frik herkennen aan de toon en context van een gesprek. Vaak wordt het woord gebruikt wanneer iemand op een licht sarcastische manier iemand anders beschrijft die te strikt of te nauwkeurig is. In geschriften zie je het soms opduiken in informele stukken of in dialogen, waar een casual sfeer heerst.