De Fallschirmjäger speelden een essentiële rol als luchtlandingstroepen in de Tweede Wereldoorlog. Ze werden ingezet voor snelle aanvallen op strategische doelen en om vijandelijke troepen te verstoren in de diepte. Hun training was intensief en richtte zich op parachutespringen, gevecht in stedelijke gebieden en het overnemen van belangrijke locaties.
De uniformen van de Fallschirmjäger waren opvallend en praktisch. Ze droegen vaak een groene of grijze velduniformen met specifieke insignes die hun eenheid aanduidden. Een kenmerkend element was de parachutistenhelm en de speciale parachutespringerjas, die meer bewegingsvrijheid bood en geschikt was voor het springende personeel.
De Fallschirmjäger werden voornamelijk ingezet in verschillende operaties door heel Europa, zoals de invasie van Nederland en de Slag om Créte. Hun inzet was vaak gericht op onverwachte aanvallen en het veroveren van strategisch belangrijke posities achter vijandelijke linies.
Wat de Fallschirmjäger onderscheidt van andere infanterieeenheden is hun unieke training en tactieken. Ze waren speciaal getraind om vanuit de lucht te opereren en waren vaak sneller en flexibeler dan reguliere infanterie. Dit maakte hen zeer effectief voor verrassingsaanvallen en onconventionele oorlogsvoering.
De Fallschirmjäger waren uitgerust met een verscheidenheid aan wapens, zoals het Gewehr 98 en het StG 44. Naast vuurwapens hadden ze ook toegang tot ondersteunende middelen zoals mortieren en soms zelfs lichte pantservoertuigen, afhankelijk van de operatie en de omstandigheden.