Een kompas helpt je om je richting te bepalen en je weg te vinden, vooral in de natuur. Het werkt dankzij het magnetische veld van de aarde, waardoor de wijzer altijd naar het noorden wijst. Dit is essentieel voor wandelaars, hikers en avonturiers die zich in onbekende gebieden begeven en niet afhankelijk willen zijn van elektronische apparaten.
Om een kompas te gebruiken, begin je met het vasthouden van het kompas plat in je hand, zodat je de wijzer duidelijk kunt zien. Draai je lichaam totdat de kompasnaald zich in lijn bevindt met de noordpijl op de kompasroos. Vanaf daar kun je verschillende richtingen bepalen; bijvoorbeeld als je naar het oosten wilt, draai je 90 graden naar rechts vanuit je noordgerichte positie.
Weten hoe je een kompas moet gebruiken is belangrijk omdat technologie niet altijd beschikbaar is. Bijvoorbeeld, als je buiten bent en je telefoon zometeen geen batterij heeft, heb je nog steeds een manier om je weg te vinden. Daarnaast versterkt het je vaardigheden in overleven in de natuur en vergroot het je zelfvertrouwen om op avontuur te gaan.
Een kompas bestaat uit verschillende belangrijke onderdelen: de kompasnaald, die altijd naar het noorden wijst, de kompasroos met de richtingen (zoals noord, oost, zuid en west) en vaak een behuizing die helpt bij het aflezen van de richting. Sommige kompassen hebben ook een gradenring om hoeken nauwkeuriger te meten.
Om een kompas nauwkeurig af te stellen, moet je ervoor zorgen dat er geen metalen objecten of sterke magnetische velden in de buurt zijn die de naald kunnen verstoren. Bepaal eerst je basisrichting en controleer of de naald stil staat voordat je verder gaat. Om het af te stellen, moet het kompas in een vlakke positie worden gehouden en kan je eventueel de wieken van de omgevingsrichtingen gebruiken om kleine aanpassingen te maken.